Nu de Olympische Spelen alweer bijna een week bezig zijn, ons land heeft kunnen zwelgen in de verovering van een gouden (nou ja, slechts 1,43% zuiver Au) plak in een tak van sport (vrouwenwielrennen) waar sportverslaggevers slechts kennis van hebben dankzij internet, lijkt het me een mooi moment eens stil te staan bij de onzinnigheid van deze komkommerparade.
De moderne Olympische Spelen zijn weinig meer dan een parodie - en dan nog een met rotte wortels en een verwrongen geschiedenis - vol idealistische nonsens.
Het ideaal van de amateursporter is er zo één, waarvan we terugkijkend slechts kunnen constateren dat het hetzelfde type achterhoede gevecht bleek te zijn, als waarmee men in de jaren vijftig in Nederland het amateurvoetbal placht te verdedigen. Een gedoemde kwestie. Pikant detail is dat ook bij de oorspronkelijke Spelen, die in de Oudheid ter ere van Zeus werden gehouden in Olympia, professionele sporters de wedstrijden domineerden. Maar die deden er niet moeilijk over.
Tegenwoordig echter zijn de OS big business, en kennen bovendien een dictatoriale vorm van bemoeienis met de gang van zaken in de landen die zich als gastheer laten uitwonen. Londen is vandaag de dag te doorkruisen met behulp van allerlei speciaal aangelegde verkeersbanen, waarover de OS-bobo's zich ongestoord mogen verplaatsen. Dit soort verplichte aanpassingen in een volgepropte miljoenenstad als Londen heeft een groot deel van de 12 miljard pond die er aan is uitgegeven opgeslokt, en in de begroting heeft men dan niet opgenomen de kosten die de komende jaren zullen worden gemaakt bij het in oude staat herstellen van de diverse - doch natuurlijk volgens de laatste inzichten verbeterde - verkeersaders.
Die 12 miljard pond zou een verstandige regering er van moeten weerhouden deze parlementair gesanctioneerde verstoring van de openbare orde in huis te halen, doch helaas is ook het binnenhalen van de Spelen door slimme marketeers in de competitieve sfeer getrokken. Een kleine tien jaar van tevoren wordt de verkiezing van de uitverkoren stad tenslotte in een groots spektakel aan de wereld verkocht.
Omdat Nederland in 1928 (toen niemand anders ze hebben wilde) de Spelen mocht organiseren, denken Rutte c.s. een morele claim te kunnen leggen op een hernieuwde kennismaking met 's werelds grootste evenement van kleine sporten. Voor het geval u het vergeten heeft, de komende jaren gaat onze overheid daaraan alvast 180 miljoen uitgeven, zonder garantie op het - inderdaad - ongewenste succes.
Maar toen ik Big Business noemde, bedoelde ik niet alleen de kosten, maar ook de egotripperij rondom het geheel. Even terzijde nog: wat Coca Cola en McDonald's en andere dergelijke sponsors met het Olympisch ideaal van doen hebben, is natuurlijk onmogelijk uit te leggen. Maar soit.
Als u via de TV een paar van de evenementen tot nog toe heeft bekeken, kunnen u nauwelijks de grote lege plekken op de tribunes zijn ontgaan, en niet op de slechtste plaatsen. 75% van de tickets zijn aan belangstellenden verkocht, 12% gaan naar de nationale sportbobo's van de deelnemers, 5% naar IOC-leden en hun families en 8% naar sponsors (BBC-cijfers). Die laatsten geven ze weg aan relaties, waarvan men hoopt dat deze het gebaar zullen waarderen. Waarom 500 kaarten in een stadion van 10.000 toeschouwers bij boogschietwedstrijden naar het IOC zouden moeten is me een raadsel, en één blik op de eretribunes bevestigd mijn wantrouwen: leeg.
Overigens is bij de populaire evenementen de verdeling iets anders,
zo blijkt uit onderzoek, en kan het oplopen tot 50% van de beschikbare plaatsbewijzen.
Maar erger aan de hele santenkraam vind ik de Heiligheid die de Spelen omgeeft. Met 'het hoogst haalbare', 'onsterfelijke roem' en meer van dergelijk misselijkmakend verslaggeversbraaksel wordt ons voortduren ingepeperd hoe speciaal deze maskerade wel niet zou zijn. Waren de Spelen oorspronkelijk ter ere van de Griekse oppergod, tegenwoordig is het vooral ter ere van de moderne mens zelf. Vooral deelnemers uit het Westen dus. Maar eigenlijk hebben de Spelen hun functie ruimschoots overleefd, en is het de hoogste tijd ze bij te zetten in het museum.
Tot circa 1970 was het qua reistijd en kosten nog niet zo heel vanzelfsprekend om voor een groot sportevenement de hele wereld af te reizen. Let wel, ik spreek over een tijd dat de nationale OC's nog niet de financiering van het levensonderhoud van middelmatig tot redelijke sporters op zich namen. Deelnemers in spé droegen zelf substantieel bij. Om diezelfde reden was een wereldkampioenschap in speciaal de kleine sporten maar zelden volledig bezet. De Spelen voorzagen dus in een behoefte.
In de huidige tijd is elk wereldkampioenschap jaarlijks bezet met allen die daarvoor in aanmerking kunnen komen. De meerwaarde van een toernooi dat slechts ééns in de vier jaar wordt gehouden is daarom nul.
Het zou het beste zijn als we in Griekenland - een kwestie van onderpand cashen lijkt me zo - een groot gebied inrichten voor de enthousiastelingen die vierjaarlijks deze 20-eeuwse traditie in stand willen houden, onder soeverein IOC-bewind. Dat bespaart stevig op de wereldwijde verspilling van beton en initiatief, en het ontslaat ons van de hysterische taferelen rondom de toekenning van toekomstige locaties. Het zou zelfs kunnen leiden tot het ontstaan van iets als heilige sportgronden, maar dat de meest waarschijnlijke uitkomst een fiasco is, lijkt me een prima catharsis. Gezien de voortwoekerende omvang van het geheel zou de noodzaak van een dergelijke aanpak elk verstandig mens duidelijk moeten kunnen worden gemaakt.