Persbreidel?

Geen categorie01 mrt 2012, 12:44

De vrijheid van meningsuiting is nauw verbonden met de persvrijheid. Daarom is het niet vreemd, dat de poging van het echtpaar Kinneging/Tahir om het ‘fatsoen’ in de politieke journalistiek terug te brengen alle stekels overeind bracht. De rel begon met Tahir, die als columniste van het politieke praatprogramma Buitenhof omroep Powned aanviel om haar onfatsoenlijke manier van werken. Deze omroep kwam middels de persoon van Rutger Castricum maandag verhaal halen bij het echtpaar thuis, waar een onverkwikkelijke scène ontstond die hier in zijn volledigheid kan worden teruggezien.

In het gesprek met Paul en Witteman op dinsdagavond mocht het echtpaar zich verdedigen zonder dat iemand van Powned daarbij aanwezig was. Toen daar het woord ‘commissie’ viel als meest geijkte aanpak om enige mores te herstellen bij het handwerk van politiek journalist op het Binnenhof, was ik er eigenlijk klaar mee. Jos Huyskens, die als voorzitter van de vereniging van politieke verslaggevers op het Binnenhof ook aan tafel zat, was er als de kippen bij om hèt cruciale probleem aan te wijzen. Want wat onvermijdelijk met de bemensing van dergelijke commissies samenhangt is: wie gaat bepalen wie wel en wie niet mag werken op het Binnenhof. Met andere woorden: wie stelt de regels, en handhaaft die?

Dat zijn eigen vereniging daar als een van de eerste toe geëigend zou zijn, kwam daardoor al niet meer ter sprake, waarmee het onderwerp dood was. Want indien politici, de belangrijkste slachtoffers van het type journalistiek waartegen Tahir en Kinneging ageren, hierin een hand zouden hebben, zou een volledig onaanvaardbare belangenverstrengeling worden gerealiseerd.

Niet dat de vereniging van de heer Huyskens veel rust zou brengen als zij daartoe zou worden geroepen. Theodor Holman legde daar gisteren in Het Parool al de zere vinger op, door te constateren dat journalisten die zich hiermee bezig houden al een deel van hun kritische houding, de basisvereiste van het journalistieke beroep, zouden inleveren.

Toen vorige week Job Cohen op een persconferentie zijn terugtreden bekend maakte, klapte het aanwezige journaille beleefd voor de stap van deze ‘fatsoenlijke’ politicus. Een doodzonde, want onderstreepten zij daarmee niet hun eigen fatsoen, en dus hun afkeer van ‘minder fatsoenlijke’ politici? Het was een ijkmoment voor veel kritische volgers van het politieke discours van de laatste jaren, dat bange vermoedens en soms hysterisch geuite beschuldigingen een aureool van realiteit verleende.

Wat in bovenstaande rel tot nog toe buiten beschouwing bleef, is de vraag hoe het zo ver gekomen is. Het klassieke Geen Stijl-antwoord is dan: “omdat het kan.” Maar waarom kon het 30 jaar geleden dan niet? Want dat het toen niet mogelijk was, politici te attaqueren als de gewoonte is van Powned en De Jakhalzen, staat buiten kijf.

Het antwoord is simpeler dan de aanwezigen bij P&W dinsdag leken te beseffen: het Nederlandse electoraat had tot eind jaren tachtig zoveel respect en ontzag voor de vaderlandse politici, dat een dergelijke bejegening niet zou zijn geaccepteerd.

Vanaf circa 1990 hebben Nederlandse politici en bestuurders als klasse enorm veel prestige verloren. Met het wegkijken van groeiende maatschappelijke problemen die niet in het gewenste paradigma van de ‘multiculturele samenleving’ pasten, en het als bijzonder oneerlijk en kwetsend ervaren handhaven van het ‘kwartje van Kok’ verloren grote groepen mensen hun geloof in zowel de goede wil, als de eerlijkheid van bestuurders en politici.

Die verandering hebben we de afgelopen twintig jaar niet alleen teruggezien in het stemgedrag, maar ook in de attitude ten opzichte van politieke prominenten, met de nadruk op leden van regerende partijen. De aanpak van politici door kwajongens als Rutger Castricum is niet meer dan een uitdrukking van die veranderde houding van de bevolking, en wordt daarom vrij breed toegejuicht. Dit, niettegenstaande het gevoel dat hun attitude wel degelijk de fatsoensnormen overschrijdt.

De verhouding die iemand als Ivo Opstelten, een bestuurder die ontzag wekt bij het overgrote deel van het electoraat, heeft met de PowNews-journalisten is ook daarom fundamenteel anders dan iemand als Job Cohen. Het fatsoen van Cohen wordt immers door velen ook beschouwd als een vorm van hypocrisie. Dat Cohen zelf gelooft in wat hij zegt en doet, maakt daarvoor niets uit.

Zoals het gezegde stelt: vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Op dit moment kunnen we nog niet spreken van enig herstel van vertrouwen in de politieke kaste. Wat echter als vaststaand kan worden aangenomen, is dat als dat vertrouwen terugkomt, programma’s als PowNews hun toon moeten matigen. Uiteindelijk is de benadering van politici door een omroep als PowNed niet anders dan een boemerang-effect. Maar dat werkt naar twee kanten.

Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten