Waarom krijgt ambulancebemanning zo snel een grote bek? Peter Giesen schreef vandaag in de Volkskrant een
scherpe analyse over het geweld tegen hulpverleners. Volgens hem komt dit geweld voort uit de erosie van gezag, dat op zijn beurt een symptoom is van voortschrijdende democratisering. Het is echter niet alleen de mondigheid van de burger die gezagsondermijnend werkt.
Waarom staat het geweld tegen hulpverleners zo in de aandacht? Het maakt ons bang, stelt Giesen:
[H]et geweld tegen hulpverleners appelleert ... aan een diepere angst voor een maatschappelijke chaos. Het laat de keerzijde zien van een gedemocratiseerde samenleving waarin burgers steeds mondiger zijn geworden.
Exact. Wanneer zelfs hulpverleners hun werk niet meer kunnen doen, dan wordt pijnlijk duidelijk dat de erosie van gezag te ver is doorgeschoten. Maar is dit alleen een gevolg van het gegeven dat 'burgers steeds mondiger zijn geworden'? Giesen gaat verder:
In de hedendaagse democratie spelen we een rollenspel, waarin sommige burgers tijdelijk de rol van leider spelen, bijvoorbeeld als politieman of ambulancebroeder die een incident op straat moet oplossen. Burgers moeten deze 'kleine leiders' gehoorzamen .... Dat is echter niet zo eenvoudig, omdat hun gezag niet vanzelfsprekend is.
Hier zit de crux. De democratie als rollenspel. Rollenspelen en vanzelfsprekend gezag zijn niet compatibel. Vanuit de aanname dat iedereen gelijk is, is iedere gezagshebber slechts per toeval op die positie terecht gekomen. En waarom zou de ambulancebroeder dan meer te vertellen hebben dan het broertje van het straatschoffie dat zojuist is neergestoken?
Er bestond natuurlijk ooit wel zoiets als vanzelfsprekend gezag. Er waren mensen die werden geboren als leider, zich ontwikkelden en vervolgens een leidende functie in de maatschappij vervulden. Van deze mensen was het gezag vanzelfsprekend en daar legde iedereen zich maar al te graag bij neer.
Maar deze mensen hebben wij met handen en voeten gebonden. We printen onze kinderen van jongs af aan in dat leiderschap slecht is en dat we ten alle tijden vredelievend moeten samenwerken. Wie tóch te veel gezag toont wordt bestreden middels ons gelijkheidsfundamentalistische recht dat een wapen is in handen van de arrogante burger. En de publiek leider die niet direct iets strafbaars doet kunnen we altijd nog te gronde richten met een breed uitgemeten sekssschandaal.
Geweld tegen hulpverleners mag appelleren aan onze angst voor chaos. Maar we zijn óók bang voor vanzelfsprekend gezag. Zo blijven we gevangen tussen de angst voor de onbeheersbare samenleving en de angst voor de onbeheersbare leider.