Je moet het de Britten nageven, ze weten hoe je een mooi schandaal moet creëren.
De oogst van de afgelopen dagen loog er niet om: de laatst overgebleven mediatycoon van zijn voestuk gestoten, een premier onder zware politieke druk, zijn voormalige persvoorlichter onder arrest geplaatst, een voorgenomen miljardenovername van de belangrijkste commerciele televisiezender van het land op de lange baan geschoven, de grootste Engelstalige krant op aarde met onmiddellijke ingang opgedoekt. Not a bad weeks work, zouden ze in Engeland zeggen.
In de kern gaat het schandaal om een oude journalistieke gewetensvraag: wat mag een journalist allemaal doen om aan verhalen te komen? In de Britse journalistiek is die vraag extra dringend omdat kranten en tijdschriften hoofdzakelijk leven van de uit de losse verkoop gegenereerde omzet en er dus alle belang bij hebben voortdurend met een stroom sappige nieuwtjes te komen. Hoe sensationeler het nieuws, hoe groter immers de kans dat de argeloos voorbijwandelende nieuwsconsument de publicatie uit de schappen zal pakken. Het mag dus geen verbazing wekken dat sommige journalisten bij hun speurtocht naar nieuws de grenzen van het toelaatbare opzoeken en soms zelfs overschrijden. Verklaren is overigens niet hetzelfde als verontschuldigen; wat de redactie van de News of the World heeft gedaan, is in het licht van de moordende concurrentie op de Britse nieuwsmarkt misschien verklaarbaar maar daarom niet minder verwerpelijk.
Daarmee is echter niet gezegd dat de politieke scalpenjacht die premier Cameron nu uit lijfsbehoud probeert te ontketenen gerechtvaardigd is. Het is om te beginnen niet acceptabel om met de beschuldigende vinger naar (een deel van) de krantenwereld te wijzen terwijl iederen weet dat in alle delen van de media kranten en tijdschriften, radio en televisie, zelfs de blogosfeer af en toe nieuwsgaringsmethoden worden gebruikt die formeel gesproken niet door de beugel kunnen. Zon aparte behandeling van één deel van de media riekt naar politieke willekeur. Het is ook niet aan de politiek om de journalistiek de maat te nemen. We hebben geen politiek onderzoek nodig om vast te stellen dat journalistiek niet noodzakelijk een eervol beroep is. In de jacht op nieuws moeten journalisten af en toe bereid zijn dingen te doen die een fatsoenlijk mens niet graag voor zijn rekening neemt. Men betaalt voor exclusieve verklaringen over nieuwsfeiten, doorspit prullenbakken, huurt privedetectives in om op allerlei meerder of minder oirbare manieren materiaal te vergaren en publiceert vrijelijk uit gelekte geheime documenten. Maar eervol of niet, journalistiek blijft wel degelijk een belangrijk beroep. Sterker nog: voor het gezond functioneren van de vrije samenleving is een vrije pers zelfs onontbeerlijk.
Het Britse publiek moet er dan ook voor waken dat de Britse politieke klasse dit schandaal gaat proberen te gebruiken om regelgeving te introduceren die er speciaal op is gericht de handelingsvrijheid van de journalistieke beroepsgroep in te perken. Zulke regelgeving is ook niet nodig. Als de afgelopen week namelijk één ding heeft laten zien, dan is het wel dat de Britse media uitstekend in staat zijn dit soort schandalen in eigen kring aan te pakken.