Wie het eerste decennium van de nieuwe eeuw vergelijkt met het laatste decennium van de vorige eeuw, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat rond de eeuwwisseling een fundamentele omslag heeft plaatsgevonden. De jaren negentig waren vanuit westers perspectief een periode van groot optimisme. De val van de Sovjet Unie zou een periode van vrede en welvaart inluiden, vanzelfsprekend geleid door de enig overgebleven supermacht Amerika samen met het herenigde Europa. De opkomst van het internet zou daarnaast leiden tot de komst van een Nieuwe Economie, met blijvende hoge economische groei, lage inflatie en volledige werkgelegenheid. Een decennium later is van dat optimisme weinig tot niets meer over.
De door het internetoptimisme gevoede dot com bubble barstte in het vroege voorjaar van 2000. Eind 2010 staat de technologieindex Nasdaq nog altijd bijna 50 procent onder de recordwaarden van tien jaar geleden. Wat er aan economisch vertrouwen over was, werd de bodem in geslagen in het najaar van 2008, toen de wereldwijde kredietcrisis grote investeringsbanken, ja zelfs hele landen in het verderf stortte. In 2010 keerde deze kredietcrisis terug in de vorm van een staatsschuldcrisis die de rekening neerlegde bij de toch al zo geplaagde west-europese belastingbetalers.
De aanslagen van 11 september 2001 deden de westerse landen daarnaast op brute wijze ontwaken uit de droom van het einde van de geschiedenis. De nieuwe werkelijkheid is er een van terroristische dreiging van islamitische fundamentalisten die westerse noties van vrijheid en democratie volledig verwerpen. Tegen die dreiging weet het westen slechts met grote moeite een vuist te maken. De oorlog in Irak leidde tot diepe verdeelheid binnen en tussen westerse landen, terwijl de langdurige oorlogsinspanning in Afghanistan de banden van het NAVO-bondgenootschap tot het uiterste heeft opgerekt. Tegen een vijand als de Taliban, die maatschappelijk draagvlak desnoods met bruut geweld afdwingt, is de typisch westerse overlegcultuur eerder een vloek dan een zegen gebleken.
Op geopolitiek gebied moet Amerika inmiddels de nieuwe grootmachten China en India inmiddels naast zich dulden. In hun eigen regio zijn ook Brazilië en het uit de as van de Sovjet Unie verrezen Rusland tot geduchte concurrenten voor Washington uitgegroeid. Van Europa wordt op het wereldtoneel nauwelijks meer iets vernomen. De EU heeft inmiddels zowel een president als een minister van Buitenlandse Zaken, maar als het er internationaal op aankomt wordt Brussel in het diplomatieke topoverleg gewoon overgeslagen. Het elan van het zogeheten Lissabonproces, waarin nog met veel bombarie werd aangekondigd dat de Europese Unie binnen tien jaar de meest competitieve economie ter wereld zou zijn, heeft plaatsgemaakt voor een besef dat zelfs economische stagnatie gezien de huidige staatsschuldperikelen al een prestatie van formaat zou zijn.
Bovenstaande processen zijn uiteraard niet onomkeerbaar. Uitzichtloze oorlogen kunnen alsnog gewonnen worden, zwaar aangeslagen economieën kunnen zich herstellen. Een economische crisis elders in de wereld (denk met name aan China) zou de geopolitieke balans bovendien opnieuw in het voordeel van het westen kunnen doen doorslaan. Maar vanzelfsprekend is een leidende westerse rol inmiddels niet meer. Dat lijkt me met voorsprong de belangrijkste erfenis van het afgelopen decennium.